Plymouth Rock

Oorsprong en ontwikkeling van de Plymouth Rock

Dat de Plymouth Rock een hoenderras is van Amerikaanse oorsprong, mag als bekend worden verondersteld. Dat Plymouth Rock als naamsaanduiding voor een hoen reeds bestond lang voor er sprake was van Plymouth Rocks zoals wij die kennen, zal minder bekend zijn.

In het jaar 1849 werd door ene Mr. J.C. Bennet uit de stad Plymouth in de staat Massachusetts op de Bostonse pluimveetentoonstelling een tweetal hoenders in de kooien gebracht onder de naam “Plymouth Rocks”. Het eerste deel van deze naam is van duidelijke herkomst, namelijk de stad Ply-mouth. Waar het tweede deel, het woord “Rock” aan ontleend werd, is nooit helemaal uit de verf gekomen. Werd enerzijds aangenomen, dat “Rock” duidde op een uit zee opdoemende rotsformatie ergens voor de aan zee liggende stad Plymouth, anderzijds werd beweerd, dat het woordje “Rock” uitdrukking gaf aan de “rotsvaste” gezondheid van deze creatie. Hoe dan ook, het bestaan van deze dieren moet van betrekkelijk korte duur zijn geweest, want na de expositie te Boston in 1849 werd van deze dieren weinig of niet meer vernomen.

De naam Plymouth Rock is kennelijk wel blijven hangen, want twintig jaar later, in 1869, werden opnieuw onder deze naam hoenders uitgebracht, en wel door ene Mr. D.A. Upham te Wilsonville, Connecticut, dit maal op een tentoonstelling in de plaats Worcester, Massachusetts. Of Mr. Upham’s Rocks van 1869, behalve de naam, lets van doen hebben gehad met die van Mr. Bennet in 1849, wordt niet waarschijnlijk geacht. Trouwens, ook rond de Plymouth Rocks van 1869 en wat aan de creatie daarvan moet zijn voorafgegaan, hangt een waas, waardoor een duidelijke herkomstbepaling nagenoeg onmogelijk gemaakt wordt. Een tipje van deze sluier wordt opgelicht in de Amerikaanse pluimveestandaard. Deze vertelt ons, dat de belangrijkste kruising waaruit deze Rocks resulteerden er een was van een Dominique-haan met zwarte Cochin- of zwarte Javahennen. Blijft wel de vraag, of die hennen nu Cochins of Java’s waren. De Amerikaanse standaard redt zich hieruit door te vermelden, dat voordat in 1873 de eerste pluimveestandaard tot stand kwam, men zwart-Cochin en zwart-Java synoniem gebruikte, hetgeen dan tot de verwarring rond de afkomst van de Rocks geleid zou hebben. Mr. Upham echter, en wie kon het beter weten dan hij, heeft altijd beweerd, dat het hier zwarte Cochin-hennen betrof met bevederde benen, aan wie enig Brahmabloed niet vreemd was. Bestaat er al weinig zekerheid omtrent de hennen, over de oervader van onze Rocks is de Amerikaanse standaard ook at niet erg duidelijk. Want, zegt deze standaard,de hier gebruikte Dominique-haan behoorde niet tot de Amerikaanse of rozekammige Dominiques, die in 1874 standaard-ras werden, maar zou behoord hebben tot een enkelkammig, koekoekkleurig hoenderras, dat rond die jaren algemeen in de staat Connecticut voorkwam. Al met al, zo blijkt wel, is er van de oorsprong van de Rocks bijzonder weinig met zekerheid te vertellen.

De door Mr. Upham in 1869 in de kooien gebrachte Rocks werden door hun eigenaar ingeschreven als “Improved Plymouth Rocks”, ofwel “Verbeterde Plymouth Rocks” kennelijk in het vertrouwen ze daardoor te onderscheiden van de Plymouth Rocks van 1849 en hun mogelijke nakomelingen. Er werd in die jaren nogal wat andersoortig bloed in de Rocks ingevoerd, hetgeen uiteraard zijn effecten had, zelfs ook op de toch sterk verervende koekoekkleur, zodat nogal wat kleurschakeringen voorkwamen. De ontwikkeling van de streeptekening verliep als het ware trapsgewijs. De aanvankelijke kleur was weinig beter dan die van de rasloze koekoekkleurige kippen die op het platteland werden aangetroffen. Zwarte hennen en zelfs dieren met rode veren kwamen regelmatig voor. De eerste taak, die men zich oplegde, was het fokken van hennen met de heldere kleur van de hanen. De volgende stap vond plaats rond de jaren ’80 van de vorige eeuw toen er de vraag ontstond naar streeptekening in het dons, lets waaraan voor die tijd weinig of geen aandacht geschonken was. Met man en macht ging men er tegenaan, men ging zelfs te ver,want op een gegeven ogenblik kwam bij de beoordeling het zwaartepunt zelfs op de donstekening te liggen. letwat teruggekomen van de at te nadrukkelijke belangstelling voor de donstekening bleek, dat hiermee, misschien ongewild, een wezenlijke verbetering in de tekening was bereikt. De hennen met een in het dons doorlopende streeptekening bleken nakomelingen te krijgen bij wie een groter aantal strepen voorkwam. Vallend en opstaand bleef men op de goede weg. De verwarring echter rond de veronderstelde afkomst van de Rocks zou nog groter worden. Want wat gebeurde er in het begin van de twintigste eeuw? In het jaar 1915 bemerkte een in die tijd vermaarde Amerikaanse Plymouth Rocks-fokker, ene Mr. E.B. Thompson, dat er zich onder zijn hanen dieren bevonden met een bijzonder ontwikkeld zadelbehang. Opvallend was, dat juist deze dieren een prachtige fijne streeptekening vertoonden. Dit moet des te opvallender zijn geweest, omdat tot dan toe de streeptekening van de Rocks veel en veel grover was. Het nieuwe verschijnsel van de uitbundige sierbevedering was uiteraard aanleiding tot speculaties waar die toch wel vandaan kon komen. Met andere woorden, op rekening van welke voorvader van de Rocks dit dan wel geschreven kon worden. Werd in eerste aanleg zoals wij zagen, een Dominique-haan, die geen standaardmatige Dominique geweest kon zijn, als de stamvader van de Rocks gedoodverfd, nu werd ook het Sonnerat-hoen er met “de haren” bijgesleept. Een vermoeden, dat werd opgehangen aan het feit, dat ook het Sonnerat-hoen sierbevedering op flank en dij vertoonde. Zelfs een internationaal vermaarde autoriteitop het gebied van de pluimvee-sport en een begenadigd illustrator en journalist, de heer C.S.Th. v. Gink (1891-1968), zonk kennelijk de moed in de schoenen toen hij in 1947 over dit verschijnsel bij de Plymouth Rocks schrijvend, opmerkte: “Scherp waarnemer als Thompson was, heeft hij met grote kennis van zaken van een of meer dieren gebruik gemaakt, bij welke plotseling die streepverfijning voorkwam als gevolg van een nieuwe combinatie van factoren, of het wegvallen van een verhinderingsfactor, of misschien zelfs door een combinatie van beide”.

De Plymouth Rock zou spoedig zijn weg naar Europa vinden. Reeds in de zeventiger jaren van de negentiende eeuw, dus wel heel snel na zijn creatie in 1869, zette de Rock voet aan wal in Engeland. Een succes werd het daar niet. Door het inkruisen van Schotse Grijzen, omwille van hun bijzonder fijne tekening, raakte de Plymouth Rock in Engeland in grote problemen: van de heldere grondkleur bleef niets meer over en van contrast in de tekening was geen sprake meer. Nog in 1965 schreef de Duitse “Kleintier Zi chter” over de Engelse fokrichting: “De Engelse fokkers hadden echter een eigen smaak en zo werden de Rocks naar eigen wens en inzicht gefokt”. Het type ging vaak verloren, de grondkleur wist men niet vast te houden en de resultaten waren hoogbenige exemplaren met donkergrijze, vaak roestige bevedering. Deze Engelse misstap heeft ook voor het vasteland zijn gevolgen gehad. Duitse import van dit Engelse materiaal was van dien aard, dat de “Kleintier Zuchter”, schrijvend over dit ras, tot de conclusie kwam, dat de Plymouth Rocks leven noch sterven konden. Hernieuwde import vanuit Engeland bracht eerder verslechtering dan verbetering. Uit de nafok viel een groot aantal zwarte henkuikens, terwijl de hanen asgrauw waren met gedeeltelijk witte sikkelveren en een onzuivere streping in hals- en zadelbehang. In Denemarken had men het beter gedaan. Daar had rechtstreekse import uit de Verenigde Staten plaats gevonden en de in Denemarken aanwezige Plymouth Rocks waren dan ook verschoond gebleven van de Engelse fouten en gebreken. Plymouth Rocks ingevoerd vanuit Denemarken en latere rechtstreekse import vanuit Amerika zou tenslotte de correcte basis vormen voor de Rocks, niet alleen in Duitsland maar ook in ons land. In welk jaar de Plymouth Rock vaste voet op Nederlandse bodem zette, is niet precies te achterhalen. Wanneer we lezen, dat in 1879 de Rocks voor de eerste maal in Duitsland op een tentoonstelling verschijnen, dater in 1889 in Londen op de Crystalpalace-show al 170 Rocks worden voorgebracht, dan komt het ons voor, dat rond deze jaren de Rocks ook in Nederland acte de presence moeten gegeven hebben. In 1905 moeten ze zo algemeen bekend zijn geweest, dat in een weekkrantje verschijnend op de Utrechtse heuvelrug toen al de Plymouth Rocks met o.a. de Wyandottes als goede winterlegsters werden aanbevolen, terwijl in het in 1909 door de N.V. “Stoomdrukkerij Floralia” te Assen uitgegeven standaardwerk “De Hoenderrassen”, van de hand van R. Houwink Hzn te Meppel, bij de beschrijving van “Het Plymouth Rock-Hoen” reeds sprake is van de kleurslagen: “Koekoekverig, wit, zwart en geel”. Wij menen te mogen veronderstellen, dat een dergelijke verscheidenheid aan kleurslagen binnen een ras eerst mogelijk is, wanneer dat ras een reeds betrekkelijk geruime tijd in betrekkelijk geruime kring bekendheid heeft genoten. Dat dit in het Iaatste kwart van de negentiende eeuw met de Plymouth Rock hier in Nederland het geval is geweest, mag zeker worden aangenomen.